Logica is essentieel in een programma. En die maak je met predicaten, dat zijn een soort stellingen die waar of onwaar opleveren. Je krijgt dan predicaten-logica. En dat is simpel, want logisch.

AND, OR, NOT

  • AND noteer je als &&
  • OR noteer je als ||
  • NOT noteer je als !

Predicaten P en Q

Alles draait om de predicaten P en Q. Ofwel: ze zijn nu nog abstract. Pas op runtime (als je programma loopt) wordt de waarde ervan bekend of bepaald.

Met AND, OR en NOT maak je telkens combinaties van P en Q die het volgende resultaat geven, afhankelijk van de waarde van P en Q. P en Q zijn beiden boolean variabelen die Waar of Onwaar zijn (TRUE or FALSE).

AND (&&)P is waarP is onwaar
Q is waarP && Q is waarP && Q is onwaar
Q is onwaarP && Q is onwaarP && Q is onwaar
OR (||)P is waarP is onwaar
Q is waarP || Q is waarP ||Q is waar
Q is onwaarP || Q is waarP ||Q is onwaar

NOT

NOT (!)P is waarP is onwaar
!P is onwaar!P is waar

Opgaven

Bepaal de waarde van R in elk van de volgende expressies

Opgave A

P = TRUE
R = !P

Opgave B

P = TRUE
Q = FALSE
R = P && Q

Opgave C

P = TRUE
Q = FALSE
R = P || Q

Opgave D

P = FALSE
Q = FALSE
R = !(P && Q)

Opgave E

P = FALSE
Q = FALSE
R = !(P || Q)

Opgave F

X = 50
Y = 100
P = (X < 10 || Y > 30)
Bereken P

Noteer je antwoorden ergens op je computer en bewaar ze voor de schriftelijke toets